najaar 2023 ‘La transizione continua’

Concerten

Zondag 5 november 2023 in het Witte Kerkje, Hoofdstraat 1, Terheijden (aanvang 15.30 uur, entree € 12)
Zondag 12 november 2023 in de Lokhorstkerk, Pieterskerkstraat 1, Leiden (aanvang 15.00 uur, entree € 15)

Programma

Henry Purcell: Timon of Athens (Z. 632) “Curtain Tune on a Ground”
Pieter Hellendaal: Concerto grosso op. 3 nr 1 in g
Jan Křtitel Jiří Neruda: Concerto in Es voor trompet en orkest
Matthew Locke: Suite nr 2 in D
Felix Mendelssohn Bartholdy: Sinfonia VI in Es
Tomaso Giovanni Albinoni: Concerto a Cinque op. 7 nr 3 in Bes

Solist: Bob Koertshuis
Muzikale (bege)leiding: Nóra Dudás en Jonas Krebs

Muzikale biografieën

Bob Koertshuis (trompet) kwam in 1995 als 1e trompettist in dienst bij het voormalige Het Gelders Orkest. Hij behaalde zijn diploma’s Docerend en Uitvoerend Musicus (met aantekening kamermuziek) aan respectievelijk het toenmalige Twents Conservatorium en het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. In zijn studententijd speelde hij o.a. bij het Schleswig Holstein Festival Orchester en het Gustav Mahler Jugend Orchester. Daar begon zijn liefde voor het symfonisch repertoire. Naast zijn vaste plek bij Phion remplaceert Bob Koertshuis behalve bij diverse Nederlandse orkesten ook bij OPL Luxemburg. Bob Koertshuis is tevens hoofdvakdocent trompet, verbonden aan het Prins Claus Conservatorium in Groningen.

Nóra Dudás (organiste/claveciniste) is geboren in 1987 in Hongarije. Zij studeerde orgel aan de Muziekfaculteit van de Universiteit van Debrecen, Hongarije en aan het Conservatorium van Amsterdam. Tevens studeerde zij muziektherapie mental health/psychologie aan ArtEZ University of the Arts in Arnhem.

Leids Barok Ensemble

Violen: Wiveka Elion, Ard Groot, Marjolein Hennes, Stan van Heijst, Wibe Moll, Else van Ommen
Altviolen: Mathieu van Gelderen, Marieke Jas
Celli: Susan Lambrechtsen, Petra de Man
Violone: Ellen de Graaff
Clavecimbel: Nóra Dudás

Programma toelichting

Het lustrumconcert van het LBE en de tournee in Frankrijk afgelopen zomer had als thema ‘Transitie’, mede door het afscheid van violist en muzikaal leider Roelof Balk en clavecinist van het eerste uur Theo Goedhart. Het LBE heeft ook na 35 jaar nog steeds veel muzikale verhalen te vertellen. Het thema van dit najaarsconcert is daarom ‘La transizione continua’. De stapel barokmuziek is immers onuitputtelijk. Samen met enthousiaste solisten en coaches blijven we erin grasduinen, studeren we erop onder hun bezielende (bege)leiding en brengen het graag ten gehore. Het LBE prijst zich gelukkig met het trouwe publiek, dat we op deze wijze kunnen blijven verrassen met nieuwe oude muziek.

Henry Purcell (Westminster, circa 1659 – Londen, 21 november 1695) volgde Matthew Locke op als hofcomponist aan het Engelse hof en was, althans in zijn vroege periode, aan hem schatplichtig. Purcell schreef zowel kerkmuziek, toneelmuziek en instrumentale werken als liederen en (semi-)opera’s. Zijn werk vertoont een interessante versmelting van de oude Elizabethaanse koortraditie met ‘nieuwe’ Franse en Italiaanse invloeden. Purcell was op jonge leeftijd koorknaap in de Chapel Royal ten tijde van de Restauratie onder koning Charles II. Purcell schreef toen vooral religieuze anthems, waarin hij een verbazingwekkende virtuositeit aan de dag legde en experimenteerde met talloze speciale effecten, zoals verschuivingen van sleutels en de “word painting” die zo typerend is voor vocale muziek in de 16e en 17e eeuw. Wanneer in de tekst bijvoorbeeld een woord als ‘low’ voorkomt, zette Purcell dit ook daadwerkelijk op een extreem lage noot, en vice versa met woorden als ‘high’. Hij geldt als de bekwaamste Engelse componist op dit gebied. Van Purcells meest geliefde werk, de opera Dido and Aeneas, kent vrijwel iedereen de aangrijpende slotaria: ‘Remember me, but ah! forget my fate.’ Abstracter, maar niet minder indringend, zijn de briljante Fantasia’s (voor gamba’s) die Purcell aan het begin van de jaren 1680 componeerde: kleine, maar bij vlagen gedurfde experimentjes, die hij vaak tot op de dag nauwkeurig dateerde. Toch ontwikkelde Purcell zich vooral als vocaal componist, met talloze odes, ‘welcome songs’, motetten (anthems), liederen voor huiselijk gebruik (zowel religieus als werelds, zowel één- als meerstemmig) en toneelmuziek.

Het toneelstuk ‘Timon of Athens’ (1606) is toegeschreven aan William Shakespeare én Thomas Middleton. Timon wentelt zich in weelde en parasiteert op zijn companions, totdat hij vervalt in grote armoede. Dan wijst hij de mensheid af en wordt kluizenaar in de wildernis. Purcell schreef een instrumentaal “Curtain Tune”, waarin de tragedie wordt verklankt die Timon is overkomen. Hij bouwt een harmonisch raamwerk, waarbij hij een reeks van (stijgende) dissonanten gebruikt om spanning op te bouwen, met een drijvende ritmische puls in een polyfonische structuur. Aan het eind schrijft hij plots geen dissonanten meer, alsof aan alle (innerlijke) strijd en onrust een abrupt einde is gekomen.

Pieter Hellendaal (Rotterdam, 1721 – Cambridge, 1799) kwam, na zijn viool- en compositiestudies bij niemand minder dan de Italiaan Giuseppe Tartini, vol goede moed naar Nederland terug, in de stellige verwachting dat zijn inmiddels stevige muzikale bagage hem in staat zou stellen zich als beroepsmusicus in ons land te vestigen. De muziek uit de Gouden Eeuw vormde een overvloedige bron van inspiratie voor componisten als Unico Wilhelm van Wassenaer Obdam (1692-1766), Willem de Fesch (1687-ca. 1757) en Albertus Groneman (ca. 1710-1778). Het pakte echter anders uit. Zijn vele pogingen om in Amsterdam en Leiden een concertpraktijk op te bouwen faalden zelfs jammerlijk. Ten einde raad ging hij in 1751 zijn geluk beproeven in het toen ook muzikaal bruisende Londen. De heersende muziekmode werd daar mede bepaald door de concerti grossi van Corelli en Händel. Zowel in Londen als later in King’s Lynn en Cambridge slaagde hij er wel in om niet alleen als violist maar ook als componist aan de bak te komen. Of hij in Londen zijn Nederlandse collegaviolist en -componist Willem de Fesch heeft ontmoet staat niet vast, maar voor de hand ligt het wel. De Fesch had zich zo’n twee decennia eerder in de Britse hoofdstad gevestigd, vierde er menig succes en kende bij wijze van spreken iedere (muzikale) spelonk in de Britse hoofdstad. En ook De Fesch had zich het genre van het concerto grosso goed eigen weten te maken. Het achterliggende idee van het concerto grosso was dat van het prominente aandeel van het concertino, bestaande uit solo-instrumentalisten, contrastrijk afgezet tegen de overige leden van het ensemble (tutti of ripieno). Dit genre moet Hellendaals tijdgenoten direct tot de verbeelding hebben gesproken, getuige de immens populaire Concerti Grossi op. 6 van Arcangelo Corelli (1653-1713), die van Francesco Geminiani (1687-1762) en van George Friedrich Händel. De six grands concertos van Hellendaal (1758) zijn stilistisch slechts in bescheiden mate geënt op deze ‘voorbeelden’. Hellendaal koos in vijf van de zes zelfstandig bedoelde concerten voor de vijfdelige vorm (alleen het zesde en tevens laatste concerto is zesdelig). Anders dan bij zijn voorgangers liggen de deeltjes in schematisch opzicht niet vast en zijn metrum en textuur aanmerkelijk gevarieerder, waardoor deze ‘Grand Concertos’ een duidelijk eigen profiel kennen.

Jan Křtitel Jiří Neruda (ook: Johann Baptist Georg Neruda) (Rosice, 1707 – Dresden, 11 oktober 1776) was een Boheems componist, kapelmeester en violist. Neruda werd opgeleid als violist en componist in Praag en was aldaar ook lid van een theaterorkest. In 1741 vertrok hij naar Dresden en werd aldaar eerste violist in het orkest van graaf August Friedrich von Rutowski (1702-1764), een onechte halfbroer van koning August III van Polen. In 1750 werd hij eerst concert- en later kapelmeester in het orkest aan het hof van Frederik August II, keurvorst van Saksen.

Hij componeerde naast het trompetconcert (voor zover bekend) o.a. 18 symfonieën, 10 concerten voor viool en orkest, een soloconcert voor fagot en strijkorkest, kerkmuziek, 2 geestelijke cantates, de opera ‘Les Troqueurs’ en veel kamermuziek (waaronder 34 triosonates voor twee violen en basso continuo.

Het Concerto in E-flat voor trompet en strijkorkest is een van de meest bekende werken van Neruda. Hij schreef het voor Johann Georg Knechtel, eigenlijk voor de “corno da caccia” of “posthoorn” (niet te verwarren met de jachthoorn, die 4 ventielen heeft), waarop alleen het hoge register gebruikt wordt. Het wordt thans bijna steeds op een E-klein or B-klein trompet uitgevoerd. Het manuscript van dit concert wordt bewaard in de Nationale Bibliotheek in Praag.

Matthew Locke (waarschijnlijk Devon, 1621 of 1622 — Londen, augustus 1677) was een Brits componist en klavecimbelspeler. Hij moet tijdens de Burgeroorlog (1642-1651) de toen nog toekomstige koning Charles II hebben leren kennen. Al op jonge leeftijd trad hij vermoedelijk in dienst van deze prins en reisde in diens gevolg naar Nederland, waar hij enkele liederen componeerde. Locke zou uitgroeien tot een van koning Charles’ favorieten. Algemeen wordt zijn compositie ‘The Siege of Rhodes’ uit 1656 als de eerste Engelse opera beschouwd. Helaas is dit werk volledig verloren gegaan. Maar dat was niet zijn enige opera, zijn ’The Tempest’ uit 1674 is een goede kandidaat voor de kwalificatie oudste nog bestaande Engelse opera. In zijn lied/aria waarin hij een tempeest nabootst, treft men een van de eerste aanduidingen van ‘crescendo’ aan.

Tijdens het Protectoraat onder Cromwell (1653-1659) was het politieke klimaat zeer ongunstig voor componisten van wereldlijke muziek. Voor Locke was het nog erger omdat hij zich tot het katholicisme had bekeerd. Locke hield zich gedeisd. Hij werd goed bevriend met de vader en oom van Henry Purcell. De jonge Purcell, op wie hij een sterke invloed uitoefende, heeft hem vrijwel zeker ook persoonlijk goed gekend.

Lockes carrière kwam volop op gang met de Restauratie in 1660: koning Charles II, die een grote voorliefde voor strijkmuziek had, benoemde hem tot hofcomponist voor de nieuw opgerichte strijkkapel. Het is niet onwaarschijnlijk dat de katholieke sympathieën van de koning in grote mate tot diens gunstige houding ten opzichte van Locke bijdroegen. De vroege werken van Locke stonden nog algeheel in de oeroude traditie van de fantasia voor vedels, zoals Lawes, Gibbons en Coprario die mede hadden vormgegeven. De nieuwe koning was echter geenszins geïnteresseerd in deze antieke contrapuntische stijl. Charles II had een grote voorliefde voor continentale, ritmische dansmuziek, en Locke speelde weliswaar graag op de wensen van de koning in, maar zag met lede ogen aan dat het hof steeds meer buitenlandse componisten begon aan te trekken. Locke beschouwde het als zijn taak de Engelse muziek te verdedigen, wat hij doorgaans met veel pretentie placht te doen. Hij was zich maar al te goed bewust van het feit dat hij de beste van het land was, en stak dat niet onder stoelen of banken. In zijn tijd was Locke, ofschoon door veel collega-componisten met afgunst bekeken, een zeer populair man en als verdediger van de Engelse muziek zeker op zijn plaats.

Jakob Ludwig Felix Mendelssohn Bartholdy (Hamburg, 3 februari 1809 – Leipzig, 4 november 1847) was een Duits componist, dirigent, organist en pianist van de vroege romantiek. Mendelssohns oeuvre omvat o.a. symfonieën, concerto’s, vele liederen, piano-, orgel- en kamermuziek. Hij werd geboren in een vooraanstaande Joodse familie. Hij werd tot zijn zevende zonder religie opgevoed, toen hij werd gedoopt als een gereformeerde christen. Hoewel joden in theorie sedert 1812 voor de Pruisische wet gelijkgerechtigd waren, leek het de familie in de praktijk beter een ander geloof aan te nemen. Mendelssohn was -evenals J.S. Bach- protestant en behoorde tot de groep van geassimileerde joden. Mendelssohn studeerde niet aan een conservatorium, maar kreeg privé-lessen piano, viool en compositie. Tussen 1819 en 1829 vormde hij zijn belangrijkste muzikale ideeën en schreef hij de eerste composities die een uitgesproken persoonlijkheid tonen. Zijn grootse voorbeelden waren J.S. Bach (het contrapunt), W.A. Mozart (de evenwichtigheid van de vorm en de schoonheid van de melodieën) en A. Weber (de pianistiek). Hoewel hij een generatiegenoot was van Chopin, Schumann en Liszt, was hun nieuwe romantische stijl absoluut niet aan hem besteed. Hij componeerde zijn eerste symfonieën voor strijkorkest in de jaren 1821-1823. Hij was toen nog geen 15 jaar oud.

Mendelssohn genoot al vroeg succes in Duitsland. Hij wekte nieuwe belangstelling voor de muziek van J.S. Bach, met name met zijn uitvoering van de Matthäus-Passion in 1829. Hij werd goed ontvangen tijdens zijn vele reizen door Europa als componist, dirigent en solist; zijn tien bezoeken aan Groot-Brittannië – waar veel van zijn belangrijkste werken in première gingen – vormen een belangrijk onderdeel van zijn volwassen carrière.

Tijdens een bezoek aan Frankfurt in 1837 ontmoette hij Cécile Jeanrenaud, een nakomelinge van een Franse Hugenotenfamilie, met wie hij op 28 maart 1837 in het huwelijk trad. In de zomer van 1837 was Mendelssohn in zijn eentje naar Scheveningen gereisd om goed te overdenken of hij deze stap wel wilde nemen. Hieraan is nog een aardig detail verbonden: Mendelssohn maakte in Den Haag een mooie kleurentekening van de Kleine Groenmarkt; dit werk behoort tegenwoordig tot de collectie Radcliffe Science Library in Oxford. Het echtpaar kreeg vijf kinderen.

Eind 1842 keerde hij naar Leipzig terug en richtte daar met Robert Schumann het Leipziger Conservatorium der Musik op. Hij gaf les in piano en compositie. Mendelssohn had een slechte gezondheid. Na zijn laatste bezoek aan Engeland in de lente van 1847 was hij erg gedeprimeerd door het overlijden van zijn zuster Fanny, zelf muzikaal hoogbegaafd, met wie hij een hechte band had. Hij ging naar Zwitserland, maar hij was al te ziek om er nog productief te kunnen zijn. Hij keerde al snel weer terug naar Leipzig waar hij, op 4 november 1847, slechts 38 jaar oud, zwaar overwerkt en geheel uitgeput, aan een hersenbloeding overleed.

Tomaso Giovanni Albinoni (Venetië, 8 juni 1671 – aldaar, 17 januari 1751) studeerde viool en zang, maar was als componist autodidact, hetgeen zijn uitzonderlijke muzikale talent nog specialer maakt. Na een gedegen muziekopleiding probeerde Albinoni een positie in de kerk te verwerven, maar dat liep op niets uit. Afkomstig uit een rijke handelsfamilie te Venetië kon hij het zich permitteren om zich uitsluitend met muziek bezig te houden, in tegenstelling tot veel van zijn leeftijdgenoten, zoals Vivaldi, Zani en Geminiani. Van Albinoni’s leven is betrekkelijk weinig bekend, ondanks de status die hij al spoedig als componist genoot. Hij trouwde in 1705, waarbij de kapelmeester van de San Marco te Venetië zijn getuige was. Hij lijkt overigens weinig contact met het muzikale establishment in Venetië te hebben gehad, ondanks zijn opera’s, die hem al vroeg beroemd maakten in vele Italiaanse steden. Hij componeerde maar liefst 81 opera’s, maar ook o.a. 99 sonates, 59 concerto’s en 9 sinfonia’s. Verder 40 cantates en div. solo concerten en diverse kamermuziek. Johann Sebastian Bach was een bewonderaar van zijn werk.

Ondanks zijn enorme productie, is hij tegenwoordig voornamelijk bekend vanwege zijn hobo concerti (uit de reeksen 12 Concerti a cinque op. 7 en 12 Concerti a cinque op. 9). Hij is de eerste Italiaanse componist die concerten schreef voor de hobo als solo instrument in concerten (ca. 1715) en deze publiceerde, ook al schreven eerder Telemann en Händel er ook waarschijnlijk enkele. Alessandro Marcello publiceerde zijn welbekende hobo concerto in D minor korte tijd later, in 1717. Albinoni schreef in zijn kamermuziek en opera’s ook regelmatig partijen voor de hobo. In de uitvoeringspraktijk was het net ongebruikelijk dat het solo-instrument vervangen werd door een ander (blaas)instrument, wat een heel andere klankleur en interpretatie geeft, maar soms ook wel uit nood omdat geen andere solist voorhanden was. Naar verluid had hij zich de laatste jaren (decennia?) van zijn leven teruggetrokken in Venetië, waar hij in 1751 op 79-jarige leeftijd overleed.